Vinken 2
Waar zijn de vinken gebleven ?
(gepubliceerd Jaarverslag VRS AWDuinen 2000)
Historie.
Waarschijnlijk al vanaf de tijd dat de mensen nog in een (Holen) berenvel rondliepen zullen ze wel gepoogd hebben om voor hun voedselvoorziening een graantje mee te pikken uit de gigantische berg vogelvlees die jaarlijks in Nederland aanwezig was. In die tijd was Nederland een grillige rivierdelta en bestond voornamelijk uit getijdenstromen met slik- en zandplaten, grote riet- en veenmoerassen en zeer veel kleine- en grotere meren. Vanaf de Veluwe en verder oostwaarts groeide grote oerbossen en aan de kust was hier en daar een laag duintje. Kortom, een gebied waar vele miljoenen vogels verbleven. Dit zullen voornamelijk water- en moerasvogels geweest zijn.
Vogeltrek.
Vanaf de laatste IJstijd, zo’n 10.000 jaar geleden is vermoedelijk de vogeltrek ontstaan. Grote delen van noord en oost Europa waren met ijs bedekt en ook vanaf alle hogere gebergtes in midden en zuid Europa gleden grote gletsjers langzaam naar beneden. De zuidelijke helft van Nederland was toen niet met ijs bedekt, maar er heerste wel een toendraklimaat. De Mammoet, Eland en Holenbeer liepen hier rond en er zullen ook wel vogels geweest zijn, zoals ganzen, eenden en steltlopers. De klimaatsverandering zorgde voor hogere temperaturen waardoor het ijs smolt en de gletsjers zich terugtrokken. Vogels die in warmere streken leefden ontdekten snel (omdat ze zeer mobiel zijn) dat er nieuwe broed- en voedselgebieden beschikbaar kwamen. Ze breidden hun broedgebieden naar het noorden uit, maar moesten s’winters weer naar warmere gebieden in het zuiden vluchten. Vooral zangvogels konden onder de barre winterse omstandigheden geen voedsel meer vinden. De vogels die niet wegvluchtten gingen dood en de wegtrekkers overleefden.
Aan de vogeltrek nemen nu jaarlijks honderden miljoenen vogels deel. Nederland ligt op de trekroute van de meeste broedvogels uit Scandinavië en alle landen die noordoostelijk van ons land liggen, tot ver in Siberië. De vogels uit die landen hebben een aangeboren trekrichting die varieert tussen zuid en zuidwest. Uiteindelijk komen de grote vogelscharen dan terecht in landen waar een gematigd of zelfs tropisch klimaat heerst. Afhankelijk van de vogelsoort, brengen ze hier de winter door. Voor grote aantallen vogels is Nederland het eindstation. Dit zijn dan vooral de grotere soorten zoals ganzen, eenden, zwanen, meeuwen en steltlopers.
De meeste zangvogels trekken verder, o.a. naar Engeland, Ierland en de landen rond de Middellandse Zee. Een groot aantal vliegt zelfs door naar midden of zuid Afrika.
Vogels vangen met netten.
Vroeger zullen de bewoners van Nederland jaarlijks likkebaardend naar de enorme aantallen overtrekkende vogels gekeken hebben. Al spoedig zullen zij toen pogingen gedaan hebben om hier een deel van te bemachtigen. De grotere vogelsoorten konden wel geschoten worden, maar voor de kleinere zangvogels werden netten gebruikt. Wanneer precies de eerste netten in Nederland gebruikt werden is mij niet bekend. Wel is bekend, dat al vele eeuwen, ook in Nederland vogels gevangen werden met netten. Één van de oudste afbeeldingen van zo’n slagnet is te zien op een oude prent uit 1578, getekend door Philips Galle. Dit slagnet lijkt sprekend op de nu nog in gebruik zijnde slagnetten op de Vinkenbanen.
Hoogtij vinkenvangen.
Vooral tussen 1750 en 1850 maakte het vangen van vinken in Nederland een bloeiperiode door. Deze vogelvangerij was niet meer noodzakelijk als voedselvoorziening, maar uitsluitend voor de lol. Wel werden de meeste vogels opgegeten en met vele liters wijn weggespoeld door de welgestelde lieden. Zij waren het ook die in die jaren steeds meer buitenplaatsen aanlegden in de duinzoom en de meeste buitenplaatsen hadden toen een Vinkenbaan. Zij waren ook vermogend genoeg om één of meerdere beroepsvinkers in dienst te hebben, zij zorgden dat de baan en de lokvogels goed onderhouden werden. In Zuid Kennemerland waren toen wel zo’n 27 Vinkenbanen bekend. Deze waren niet allen gelijktijdig in gebruik, maar gemiddeld zullen het wel 15 – 20 geweest zijn. Er werd toen gevangen van eind september tot eind november en goede Vinkenbanen vingen 4 – 7 duizend vinken per jaar, minder goede banen vingen 2,5 – 4 duizend vinken per jaar. In heel Zuid Kennemerland werden 80 – 100 duizend vinken per jaar gevangen. Deze slachting ging vele tientallen jaren door, zonder dat de aantallen merkbaar achteruit gingen.
Door de vele droogleggingen en de toename van de bossen vlogen de vinken over een steeds breder front. Vele goede Vinkenbanen kwamen in het bos te liggen, zodat de eigenaren besloten om nieuwe Vinkenbanen aan te leggen aan de westkant van de bossen. Toch bleven de vangsten achteruit gaan, waardoor vele Vinkenbanen al vóór 1900 gesloten werden. In 1912 kwam de eerste Vogelwet, en in 1933 werd deze zodanig aangescherpt dat dit het einde van de vangsten betekenden.
Vogels vangen en ringen.
Vanaf 1911 werden in Nederland vogels geringd. Aanvankelijk werden de ringen verstrekt door het Rijksmuseum van Natuurlijke Historie te Leiden. In 1954 heeft het Vogelringstation in Arnhem deze taak overgenomen.
Al spoedig werd besloten om de installatie en de kennis van de Vinkenbaan bij den Haag te gebruiken voor het ringen van vogels. Deze Vinkenbaan werd toen een officieel ringstation, met een beroepsvinker.
Inmiddels zijn er weer ca. 10 Vinkenbanen langs de kust, van de waddeneilanden t/m Zeeland. Met een speciale vergunning, die ontheffing gaf voor een aantal artikelen van de Vogelwet, werden hier vogels gevangen om ze te ringen. Aanvankelijk werden grotendeels Vinken en andere vinkachtigen geringd. Later ging men zich steeds meer toeleggen om ook andere vogels te vangen. Dit resulteerde uiteindelijk in een grote variatie van meer dan 100 vogelsoorten. Van 1911 t/m 2000 werden in Nederland totaal 288686 Vinken geringd, voornamelijk op de Vinkenbanen. De aantallen Vinken die jaarlijks gevangen werden, waren vanaf het begin al niet meer te vergelijken met de vangsten tussen 1750 – 1850. De landschappenlijke veranderingen zullen hier wel een belangrijke oorzaak van zijn.
Om deze 288.686 Vinken te ringen, waren gemiddeld 300 ringers, in geheel Nederland gedurende 90 jaar intensief bezig met het vangen van vogels. In de 18e Eeuw werden alleen al op de Vinkenbanen in Zuid-Kennemerland in 3 jaar het zelfde aantal Vinken gevangen. Jammer dat men toen nog geen vogels ringde.
Vogelringstation AWDuinen.
In 1965 werd in de AW duinen begonnen met de bouw van een Vinkenbaan. Het was een traditionele baan, met een druipnet, later uitgebreid met twee open netten. Het vinkenbaanterrein ligt op 1500 m van de kust en was toen nog geheel boomloos. De Druip werd voorzien van een haag dode bomen, het zogenaamde Hout. Het Hout is bedoeld voor de bosvogels, zoals Vinken. In een boomloze omgeving zullen zij, zeker als er ook nog roepende lokvogels aanwezig zijn, neerstrijken in de dode bomen. Als alles goed gaat, komen de Vinken op de grond, waarna ze gevangen en geringd kunnen worden.
Dalende trend.
In de eerste jaren werden in de AW duinen tussen de 400 en 700 Vinken gevangen, daarna trad een vrijwel continue daling in. In 1985 was er nog een eenmalige opleving van 300 Vinken, waarna de daling doorzette, om nooit meer boven de 150 Vinken te komen. De laatste jaren blijven de aantallen ver onder de 50 ex.
Het landschap rond de Vinkenbaan is na 1965 drastisch veranderd. De waterstand is sterk gestegen en de golvende helmvlaktes zijn veranderd in al dan niet dicht gegroeide kwelplassen en grote rietvelden. De laatste jaren neemt de verstruiking snel toe, de aanwezige kleine Duindoorntjes zijn uitgegroeid tot struiken van 2 tot 3 meter en overal schieten de wilgen op tot meer dan 7 meter hoog. De oorzaak van de door ons geconstateerde afname bij de aantallen jaarlijks gevangen Vinken werd gezocht in deze landschapsverandering. Zelf had ik hier wel mijn twijfels over, want er werden ook steeds minder Vinken gezien.
Van andere ringers kwamen echter gelijksoortige berichten, overal was het kommer en kwel bij de Vinken en overige vinkachtigen.
Uit de jaarverslagen van de Vinkenbaan in de Kennemerduinen (van Lennep) en schriftelijke aanvullingen hierop van Fred Cottaar, bleek dat bij hun de aantallen zo mogelijk nog dramatischer gedaald waren dan in de AW duinen.
De Vinkenbaan van Lennep ligt ca. 150 m van de kust in een droge duinvallei. Landschappenlijke veranderingen zijn daar niet of nauwelijks. Deze Vinkenbaan profiteert, door zijn ligging, van de gestuwde trek langs de Zeereep. Zij vingen altijd meer dan het dubbele aantal Vinken dan in de AW duinen, met topjaren van 1000 – 1200 ex. In 1985 werden voor het laatst meer dan 700 Vinken gevangen. Daarna ging het ook bij hun steeds slechter, om in 2000 het dieptepunt van 13 Vinken te bereiken.
Kijken we naar de grafiek, dan zien we min of meer een gelijke dalende trend bij de Kennemerduinen en de AW duinen. Opgemerkt dient te worden, dat bij beide Vinkenbanen de animo voor de Vinken gedaald is. De lage aantallen zijn daar debet aan, terwijl de aantallen de laatste jaren ook nog enigszins geflatteerd zijn, omdat er toen ook nog een aantal mistnetvangsten bij zaten.
Conclusie.
Al vóór 1900 gingen de vangsten van de Vinken al zo drastisch omlaag, dat al vele Vinkenbanen gesloten werden. Waarschijnlijke oorzaak hiervan waren de grote landschappenlijke veranderingen in West Nederland.
Vanaf 1965 lopen de aantallen Vinken, zowel in de Kennemerduinen als in de AW duinen successievelijk achteruit. In de Kennemerduinen is ogenschijnlijk landschappenlijk niets veranderd. In de AW duinen hebben zeer grote landschappenlijke veranderingen plaats gevonden.
Kortom, de aantallen Vinken zijn drastisch gedaald. Hier zijn geen duidelijke oorzaken voor aan te wijzen. Verdacht is hierbij, dat ook de aantallen overige vinkachtigen, zoals Kepen, Groenlingen en Fraters, maar ook een soort als de Ringmus enorm gedaald zijn.
Discussie.
· Vliegen er werkelijk veel minder Vinken over West Nederland naar het zuiden ?
· Is misschien de trekroute verlegd ?
· Blijven de Vinken, net als de Bonte Kraaien, veel meer in hun geboorteland ?
· Gaat het misschien slecht met de broedpopulatie van de Vink in Scandinavië ?
Dit zijn tal van vragen, waar ik geen antwoord op heb. Wel is vast komen te staan, dat het zogenaamde “vrije ringen”op de Vinkenbanen in ieder geval een dramatische achteruitgang in de aantallen gevangen Vinken aan het licht heeft gebracht.
Literatuur.
· Diverse auteurs, Stichting Vinkenbaan “Mr. Cornelis van Lennep 1751-1813”. Jaarverslagen 1965 t/m 2000.
· Diverse auteurs, Jaarverslagen 1965 t/m 2000, over de Ornithologische onderzoeken in de AW duinen en Vogelringstation AW duinen.
· B.J.Speek en G.Speek, Thiemens Vogeltrek atlas.
· Vader Hans, Vinkenbanen, wat zijn dat ? Duin nr. 31, september 1997.
Auteur: Hans Vader.